Use the buttons to browse through the AA articles archive or to find out more about the newspaper and distribution.
8/5/2025 / Issue #060 / Text: Hanneke Vroegindeweij

Geschiedenis van de Amsterdamse commons

De oer-common is de woeste grond die economisch niet interessant genoeg is om als privébezit toe te eigenen, maar die onder gedeeld beheer wel een continue hulpbron kan zijn om een gemeenschap in leven te houden door verstandig vruchtgebruik. Denk aan een bos voor kachelhout, een meer voor visvangst, een bergweide voor grazende geiten.
Wat in onze huidige tijd, in een stedelijke omgeving als Amsterdam een common is, lijkt soms vaag, maar het idee van de common staat in wezen dicht bij de natuurlijke staat van ons diersoort Homo Sapiens: wij overleven als we samenwerken, maar we zijn pas echt (gevaarlijk) succesvol als we samenwerken met een gedeeld verhaal. Welk verhaal we geloven en uitdragen, bepaalt onze koers. Laten wij Amsterdammers daarom kijken wat de geschiedenis van onze commons ons kan leren over wat ons gedeelde verhaal voor de toekomst van onze stad kan zijn.

De oer-common van Amsterdam
De oer-common van Amsterdam is het gevolg van natuurgeweld, een aanhoudende periode van stormvloeden tot diep in het hart van wat we nu Nederland noemen. Vooral de Allerheiligenvloed van 1170 verandert het aangezicht van het stroomgebied van de Amstel en het Y aanzienlijk: het Y wordt van een onbenullig veenriviertje een brede zeearm, verbonden met de Zuiderzee, op zijn beurt door de overstromingen verbonden met de Waddenzee en de Noordzee. Bovendien zorgen deze stormvloeden voor vruchtbare kleiafzetting aan de rivieroevers en dat maakte bewoning mogelijk op dit drassige kruispunt van rivieren. 

Als uitvalsbasis voor visserij en handel is deze locatie perfect, maar hetzelfde water vormt ook een constante uitdaging en dreiging. Dus graven de mensen afwateringssloten in de afvoerrichting van het water. Deze zijn nog zichtbaar in bijvoorbeeld het stratenpatroon rond het Spui. Het afwateren van het veen zorgt er echter voor dat de bodem inklinkt, waardoor ophoging steeds opnieuw nodig is: elke bewoner creëert zo gaandeweg zijn eigen terp. Na een vernietigende stormvloed (rond ca 1215), kiezen de mensen ervoor om, in plaats van het reconstrueren van deze kwetsbare individuele terpen, samen aaneengeschakelde langwerpige ‘terpen’ voor bebouwing en vervoer te maken. Ze bouwen samen dijken, langs de Amstel: de Nieuwendijk/Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Het continu onderhoud van deze dijken is per definitie een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De eerste Amsterdamse common is er dus niet één ten behoeve van het beheer van hulpbronnen voor vruchtgebruik. Het is een common voor het beheer van lijfsbehoud. 

Uit deze eerste common ontstaat rond 1260 een volgend gezamenlijk initiatief, minder defensief en zelfverzekerder: de Amsteldijk-bewoners maken gezamenlijk een dam die beide oevers verbindt. Het water stroomt onder deze Middeldam door twee sluizen. Ten westen van de Dam ligt de open Plaetse. Hier worden de goederen verhandeld die in de binnenhaven (Rokin) en buitenhaven (Damrak) binnen worden gebracht. Deze Dam, een zelfgecreëerde common die gezamenlijk gemaakt en beheerd wordt, genereert inkomen waarmee de ‘Homines manentes apud Amestelledamme’ in 1275 erkend wordt door de graaf van Holland als op zichzelf staande gemeenschap: oftewel een common. In de daaropvolgende eeuwen kan deze kleine gemeenschap zich steeds meer vrij kopen uit de greep van de grondbezittende en op vermogen terende aristocratie. Deze DIY-mentaliteit is de motor voor de onstuimige groei van de stad Amsterdam. 

Deze DIY-mentaliteit is de motor voor de onstuimige groei van de stad Amsterdam. 

Drie golven van het ontstaan van Commons
Sociaal historici, zoals hoogleraar Tine de Moor, verdelen de opkomst van de commons vaak in drie golven, waarvan elk een antwoord is op het falen van de staat en de markt bij het duurzaam onderhouden van een samenleving. Dit gebeurt vaak in tijden van een disruptieve herschikking tussen markt en staat, waarbij te grote groepen mensen onder te slechte omstandigheden moeten zien te overleven. Een common die steeds weer opnieuw opduikt is een type common die te maken heeft met hoe mensen hun arbeid inzetten om in hun levensonderhoud te voorzien. Deze heeft in verschillende tijden verschillende gezichten.

De Gilden: commons die uitsluiten
De eerste golf ontstaat in de overgang tussen de feodale en de vroegkapitalistische samenleving. De ‘woeste gronden’ op het platteland worden steeds meer ingeperkt, met grote sociale onrust tot gevolg, want plattelanders kunnen zo steeds slechter in hun levensonderhoud voorzien. 

Dichter op elkaar wonen, in gemeenschappen, met arbeidsspecialisatie en handel als alternatief voor het rurale zelfvoorzienende leven is voor steeds meer mensen dé manier om te overleven. Arbeidsspecialisatie en handel blijken echter extreem gevoelig voor de machinaties van de vrije markt. Om de klappen van deze markt op te vangen, beginnen mensen beroepsverenigingen op te richten, en ook deze noemen we commons. In deze beroepsverenigingen maken ambachtslieden gezamenlijk afspraken over prijzen, kwaliteit, opleidingen en een vangnet voor in geval van nood. Voor ambachtslieden zijn er de gilden, voor ongeschoolde dagloners zogeheten ‘knechtsbussen’. Insluiting in een gilde betekent echter ook heel veel uitsluiting. In het exponentieel groeiende Amsterdam van de 17de eeuw was het leeuwendeel van de bevolking vroeg of laat afhankelijk van liefdadigheid in de vorm van armenzorg. Je zou kunnen stellen dat deze armenzorg ook een vorm is van een common waarmee de werkende klasse in leven wordt gehouden. Het paternaliserende en status quo bevestigende karakter van de armenzorg drijft echter op wantrouwen en kweekt een diep gevoel van minderwaardigheid bij degene die hieraan overgeleverd zijn. Dat is niet hoe een common werkt.

De Vakbonden: een common als een olievlek
De tweede golf van commons, in de 19de eeuw, hangt wederom samen met onstuimige urbanisatie. Veel verarmde boeren trekken naar de steden en met de opkomst van de industrialisatie is daar steeds meer (onderbetaald) werk te doen.  Onbeteugeld door wetgeving zorgt de vrije markt voor een steeds extremere accumulatie van vermogen bij een zeer klein deel van de bevolking. Dit heeft desastreuze gevolgen, ook buiten Nederland: in de koloniën, waar Nederlanders na het zo lang mogelijk in stand houden van slavenarbeid, geweld en misbruik blijven inzetten om maximale extractie van waarde te faciliteren. Dichter bij huis springt met name het gebrek aan humane woonomstandigheden in het oog. De rijkere bewoners van Amsterdam houden zich als altijd graag bezig met liefdadigheid en hun initiatieven leiden in sommige gevallen zeker tot blijvende verbeteringen in de stad. 

Tegelijkertijd kenmerkt de 19de eeuw zich door een grotere centralisatie van gezag en verbeteringen op het gebied van landsbestuur, zoals de Grondwet van 1848 en de Gemeentewet van 1851 laten zien. De commons die zich in deze periode ontwikkelen, spiegelen zich aan deze schaalvergroting en bieden mensen zonder macht een kans om gezamenlijk op te komen voor hun eigen belang in het inhumane krachtenveld van de vrije markt. 

Met name de opkomst van de vakbonden is inspirerend: een echte ‘grassroots’ beweging die zich, anders dan de gilden, voor een steeds bredere groep mensen inzet en bovendien verandering en verbetering afdwingt bij zowel de markt als de staat. Dat is hoe een common zou moeten werken! Vanuit de vakbonden ontwikkelde zich het idee van sociaaldemocratie: een samenleving gebaseerd op vertrouwen en gelijkwaardige wederkerigheid, een samenleving ingericht als een goed beheerde common, als een meent. 

De Verzorgingsstaat: één grote common
De Triple Whammy van twee vernietigende wereldoorlogen en de mondiale economische Depressie in het Interbellum, zorgt in de naoorlogse periode voor een ongekende kans op een meer gelijke vermogensverdeling (een situatie die de econoom Piketty een historische anomalie noemt). De overheid, waar de sociaaldemocratische ideologie heeft postgevat, gaat zich steeds meer gedragen als het bestuur van een goed georganiseerde common. Op basis van vertrouwen en gelijkwaardige wederkerigheid richt de Nederlandse overheid de verzorgingsstaat in, of laten we zeggen: een common.

Bijna tegelijk beginnen de voorstanders van de vrije markt (bedrijven en hun eigenaren, die zich door regels en belastingen gehinderd voelen in hun behoefte aan ongebreidelde accumulatie van kapitaal) zich te verenigen in denktanks en lobbygroepen, die in de loop van de jaren ‘70 steeds meer invloed krijgen op de politiek. Sociaaldemocratie kleedt zichzelf uit ten faveure van het flashy, sexy neoliberalisme. Vanaf de jaren ‘90 worden steeds meer publieke domeinen overgeheveld naar de vrije markt. Paternaliserende armenzorg doet zijn herintrede in de vorm van de Participatiewet en volkshuisvesting maakt plaats voor een geliberaliseerde woningmarkt.

Enter nu
Mensen zijn de afgelopen 40 jaar vooral als individuele consumenten benaderd, ook door de overheid, en dan gaan mensen zich zo gedragen. Het vertrouwen in de overheid is zodanig geslonken dat veel mensen ‘afhaken’. Ze blijken dan ontvankelijk voor de anti-liberaire sentimenten die individuele veiligheid en voorspoed beloven door de democratische instituties (journalistiek, wetenschap, kunst en cultuur, rechterlijke macht, maatschappelijke instellingen) af te breken en monddood te maken. In zijn neoliberale vorm lijkt de overheid weinig slagkracht meer te hebben om de problemen op te lossen die het vrije marktbeleid heeft veroorzaakt: de klimaatcrisis, het zorg-infarct, de eenzaamheid, de wooncrisis, etc.

Nu er zoveel ‘woeste grond’ overschiet in de samenleving is de tijd aangebroken van de derde golf. Woeste grond niet in de vorm van bos, meer of weide, maar als meer abstracte vormen van hulpbronnen die noch door de staat noch door de markt verstandig beheerd worden. Commons (Meentes) steken overal de kop op om de gaten tussen staat en markt te vullen: wooncoöperaties, energiecoöperaties, zorgcoöperaties.

Net zoals de gilden en de vakbonden als commons afspiegelingen waren van hun tijd, resulteert onze huidige flexibele arbeidsmarkt in de opkomst van broodfondsen. In een broodfonds zorgt een groep freelancers door onderlinge afspraken en geldinleg voor een vorm van inkomen in het geval van ziekte. Hoewel ik de merites van een broodfonds als common volledig onderschrijf (ik heb er zelf één helpen oprichten) en de opkomst van de vele commons toejuich, wil ik toch een kritische kanttekening plaatsen bij de huidige golf van commons als antwoord op het falen van de samenwerking tussen markt en overheid. De common-gedachte is namelijk meer waard dan een doekje voor het bloeden. 

 

De laatste vruchtbare grond
Neem bijvoorbeeld de burgerbeweging die nu op gang is gekomen om de bebouwing van de Lutkemeerpolder te stoppen. Deze kan je zien als een prachtig voorbeeld van burgerinitiatief en -participatie. Maar ik zie het niet honoreren van de ‘common-sense’ om deze laatste vruchtbare grond van Amsterdam te behouden vooral als een kapitale fout van het stadsbestuur. Verzet heeft in het verleden vaker geleid tot het herroepen van onzalige plannen, denk aan de strijd om de Nieuwmarktbuurt. Ik hoop dat we over 50 jaar net zo opgelucht zijn over het behoud van de Lutkemeerpolder als we nu zijn over het behoud van de Nieuwmarktbuurt. 

Wat is daarvoor nodig? Een koerswijziging gebaseerd op weten wie wij in het diepst van ons wezen zijn: wij zijn samen, nobody is an island.

De common is niet tragisch
In 1833 beschrijft William Foster Lloyd de commons als een tragisch concept, gedoemd te mislukken, omdat het in zijn ogen geen verweer biedt tegen de inherente hebberigheid van individuele mensen. Het bos wordt onherroepelijk weggekapt, het meer leeggevist, de weiden stukgelopen door de geiten van die ene boer die besloot méér te nemen dan hem toekwam.  

Dit invloedrijke stuk over ‘the Tragedy of the Commons’, heeft nog steeds veel zeggingskracht waardoor mensen weinig vertrouwen hebben in deze ‘vage’ samenwerkingsvorm die niet helder transactioneel is als een markt noch van bovenaf bestuurd door een overheid. Maar in feite toont Foster Lloyd vooral aan hoe destructief de Zero Sum Game is, die ons hebberig en wantrouwend maakt. Ons samenleven is tragisch, zolang we verzaken om onderling afspraken te maken op basis van vertrouwen en gelijkwaardige wederkerigheid. 

Ostrom toont overtuigend aan dat commons wel degelijk een economisch realistisch model zijn, waarin hulpbronnen uitstekend duurzaam benut kunnen worden door een gemeenschap, buiten de markt en zonder overheidsbemoeienis.

In 2009 heeft Elinor Ostrom het wantrouwen van William Foster Lloyds onderbuik retoriek weerlegd met een Nobelprijs winnend onderzoek naar het functioneren van commons. Ostrom toont overtuigend aan dat commons wel degelijk een economisch realistisch model zijn, waarin hulpbronnen uitstekend duurzaam benut kunnen worden door een gemeenschap, buiten de markt en zonder overheidsbemoeienis. Er is namelijk niets ‘Tragisch’ aan een ‘Common’ zolang deze verstandig beheerd wordt. Ostrom formuleert in haar onderzoek 8 principes voor goed beheer van een common. Deze principes waarborgen de twee dragende pijlers van een goed beheerde common: vertrouwen en reciprociteit (gelijkwaardige wederkerigheid).

De 8 principes van Ostrom vormen de blauwdruk voor het opzetten en beheren van de commons in onze huidige tijd. Ik ben van mening dat de collectieve kracht van deze commons zou moeten resulteren in verandering en verbetering van de samenleving als geheel. Dat betekent dat ook de overheid en de markt veranderd en verbeterd moeten worden.  

Common als model voor overheid en markt
Amsterdam is 750 jaar geleden begonnen als een common. De complexiteit van de huidige tijd kan het zicht hierop ontnemen, maar het is noodzakelijk te doorzien welk verhaal we ook in deze tijd nodig hebben om samen te overleven. We hebben het verhaal van de common nodig, een verhaal waarin vertrouwen en gelijkwaardige wederkerigheid als ‘code of honor’ ons handelen bepaalt. Ook als we geld verdienen, ook als we beleid maken.

Amsterdam is een handelsstad, de markt regeert. Op het gebied van de markt is het echter mogelijk, en met het oog op de planetaire grenzen noodzakelijk (er is geen planeet B) om de balans tussen ‘nemen’ en ‘geven’ te bewaken. Wat je onderneemt, produceert, verhandelt zou een blijvende meerwaarde voor je gemeenschap moeten hebben, anders is het destructieve roofbouw. Dit kan door een bedrijf in te richten naar Rijnlands Model, als een coöperatieve vorm, als een common. En natuurlijk door belastingen te betalen om de reële kosten voor het behoud van onze gemeenschap in groter verband te kunnen bekostigen.

Op het gebied van gemeentebeleid is het eveneens mogelijk én noodzakelijk om de grassroots bewegingen van de huidige commons een vaste plek te geven aan tafel waar de grote beslissingen worden genomen over het functioneren van onze gemeente. Ik denk dan met name het beleid ten aanzien van aanbestedingen, bestemmingsplannen, gronduitgifte en vastgoedbeheer. Dit in het kader van gelijkwaardige wederkerigheid. Als deze niet gehonoreerd wordt, sijpelt de animo om mee te doen gegarandeerd weg. 
In Nederland is het platform Collectieve Kracht dé plek waar je als beginnende common bij terecht kan voor advies (met als wederkerige daad: aansluiten bij het collectief met je data, netwerk, kennis, ervaring). In Amsterdam is het collectief Amsterdam Alternatief een baken voor collectieve initiatieven. Laten we daar, ook als Amsterdamse ondernemers en beleidsmakers, ons licht opsteken. Het is tijd om het niet meer alleen te doen.